VB 2003-08

Datum: 11 december 2003

Vervangt: NVT

Betreft: Wijziging BVR 2003

Probleem: Het BVR 2001 verplichtte springers die nog geen A-brevet hebben te springen met een ripcord of static-line openingssysteem. Deze situatie is gewijzigd met een Veiligheidsbulletin, en later in het BVR 2003, waarbij het gebruik van een throw-away openingssysteem BOC (bottom-of-container) toegestaan werd bij AFF en T/IAF sprongen. Tevens mochten springers, die op dit openingssysteem waren opgeleid, na hun opleiding van dat systeem gebruik blijven maken. Dit heeft in de praktijk niet tot onveilige situaties geleid. Verder zijn de eisen t.a.v. de wingload niet meer relevant aangezien met de introductie van de “kompasroos” dit punt al ondervangen werd. Dit heeft betrekking op de artikelen 503 en 504. Het bovenstaande in aanmerking nemend is de Examen Commissie is van mening dat. Het throw-away openiningssysteem BOC voor iedere springer toegankelijk zou moeten kunnen zijn, mits de springer voldoet aan eisen qua stabiliteit in de vrije val. De wingload eisen uit de betreffende artikelen kunnen verdwijnen.

Oplossing:

ARTIKEL 503. Bij artikel 503 vervalt lid 2 (“wingload van de hoofdparachute mag niet groter zijn dan 1,25. lbs/sqf.”) volledig.

ARTIKEL 504. De volgende tekst vervangt artikel 504 integraal. Beschermende verplichtingen voor een sportparachutist, nog niet in het bezit van het A-brevet.

Lid 1. Toegelaten openingssystemen voor de hoofdparachute zijn: - ripcord - throw-away BOC (bottom of container), onder de volgende voorwaarden. Bij AFF en T/IAF sprongen. Indien naar oordeel van een instructeur is voldaan aan de stabiliteitstest, waaraan de volgende eisen zijn verbonden:

<typolist type="1">

in staat zijn om minimaal 20 seconden lang stabiel te vallen

in staat zijn om na een onstabiele exit binnen 10 seconden stabiel te vallen

twee maal een zelf gecreëerde onstabiliteit hebben opgelost

in staat zijn om stabiliteit te behouden bij de opening van de parachute

</typolist>

Lid 2. Voor het uitvoeren van de eerste vrije valsprong moet een sportparachutist ten minste vijf (5) automatische parachutesprongen hebben uitgevoerd, waarvan bij de laatste twee (2) sprongen een dummy ripcord is getrokken zonder verlies van stabiliteit. De eerste vrije valsprong dient binnen vierentwintig (24) uur na de laatste goed uitgevoerde dummy  te worden uitgevoerd. In een door het bestuur geautoriseerd opleidingsplan kan van deze regels worden afgeweken.

Lid 3. bij iedere sprong dient een harde helm als hoofdbescherming  te worden gedragen.

Lid 4. Bij de eerste vijf (5) sprongen mag de grondwindsnelheid ten hoogste zes (6) meter per seconde bedragen.

Lid 5. De springuitrusting dient voorzien te zijn van een RSL (reserve static-line).

Lid 6. Bij iedere sprong moet de springer in het vliegtuig worden begeleid door een sportparachutist in het bezit van de bevoegdheid jumpmaster.

Deze wijzigingen zullen worden opgenomen in de BVR versie 2005, waarna dit VB zijn geldigheid zal verliezen.

Uitvoering:alle instructeurs